
Jurisprudentie
BB7487
Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6100 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6100 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/6100 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 september 2005, 05/1396 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. van der Heijden, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Bij het hoger beroepschrift heeft appellante een rapport gevoegd van 4 november 2004 van G.W.M. Broeren, klinisch psycholoog.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vergezeld van een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 december 2005 en rapporten van M.P.W. Kreté, bezwaarverzekeringsarts en J. Kijvekamp, bezwaararbeidsdeskundige.
Het Uwv heeft op 5 april 2006 nog een brief plus bijlage aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Appellante en haar bovengenoemde gemachtigde waren aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door J. de Graaff, werkzaam bij het Uwv.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is op 15 maart 2003 uitgevallen – nadat zij zich eerder, op 10 januari van dat jaar, ziek had gemeld met andere klachten en had hervat – na een auto-ongeluk met whiplash gerelateerde klachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2004 aan appellante bericht, dat haar na afloop van de wettelijke wachttijd per 14 januari 2004 geen uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt toegekend, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 15%. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De bezwaarverzekeringsarts Kreté voornoemd, die beschikte over informatie van onder andere de huisarts van appellante en van haar behandelend revalidatiearts, neuroloog en een fysiotherapeut, heeft in diens rapport van 6 december 2004 geconcludeerd dat weliswaar bij appellante geen heel evidente afwijkingen waren geconstateerd, maar dat er wel sprake is van fysieke en cognitieve beperkingen. Hij heeft aanleiding gezien de FML nog iets aan te scherpen met een beperking op het item herinneren. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige G.C. van Welzenis de eerder voor appellante geschikt geachte functies nogmaals bezien en toegelicht alsmede vastgesteld, dat het verlies aan verdiencapaciteit onveranderd minder dan 15% blijft. Bij besluit van 21 maart 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is, kort weergegeven, gesteld, dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
Namens appellante is in hoger beroep met name gewezen op de problemen van appellante met het hanteren van cognitieve vaardigheden, blijkend uit het rapport van de psycholoog Broeren voornoemd. Sommige van de geduide functies moeten als hectisch worden aangemerkt waarbij een sterk beroep op het geheugen wordt gedaan, terwijl er tevens sprake van is dat verschillende taken gecombineerd dienen te worden, waartoe zij gelet op het zojuist bedoelde rapport niet in staat is. Functies waarbij veel naar beneden gekeken moet worden terwijl appellante tegelijk de handen/armen moet gebruiken zijn voor haar ongeschikt.
De Raad oordeelt als volgt.
Weliswaar is het ook voor de Raad duidelijk dat appellante kampt met niet geringe cognitieve problemen, maar deze zijn in de – bijgestelde – FML in voldoende mate opgenomen; de FML bevat beperkingen op onder andere de items herinneren, concentratie en verdelen van de aandacht. De bezwaarverzekeringsarts Kreté heeft op adequate wijze toegelicht dat appellante (wel) taken tegelijk kan uitvoeren, mits sprake is van een voorspelbare werksituatie. De stelling, dat appellante de functies van printplaatmonteur en gordijnennaaister niet zou kunnen uitoefenen in verband met de combinatie van naar beneden kijken en het hanteren van handen/armen berust vooral op de door appellante gestelde nekklachten die daar het gevolg van zouden zijn. De FML bevat echter geen beperkingen op de hiermee gerelateerde items (onder meer gebogen werken en het hoofd in een bepaalde stand houden). Medische informatie waaruit zou kunnen volgen, dat appellante op deze punten meer beperkt zou zijn, is niet overgelegd. Meer in het algemeen is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat de belastbaarheid van appellante door het Uwv is overschat.
De Raad acht de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante door de arbeidsdeskundigen Welzenis en Kijvekamp voornoemd in voldoende mate toegelicht. Deze toelichtingen zijn echter deels na het nemen van het bestreden besluit in hoger beroep verstrekt, hetgeen volgens inmiddels vaste rechtspraak van de Raad moet leiden tot vernietiging van dit besluit; tevens ziet de Raad, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Ook de aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante in beide instanties, te begroten op € 644,- in beroep en € 644,- in hoger beroep. Tevens dient het Uwv het betaalde griffierecht in beide instanties te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante ten bedrage van € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.Riphagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 november 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.
TM